- blad nr 19
- 26-11-2011
- auteur G. van der Mee
- Redactioneel
Kleine klassen verdienen zichzelf terug
Zweden heeft de primeur. Er is al veel onderzoek gedaan naar de effecten van kleine klassen, maar niet naar wat de opbrengst is op de lange termijn. Al in 1962 werd in Zweden besloten tot een maximumgroepsgrootte van 25 leerlingen in de onderbouw en dertig in de bovenbouw. Zodra er in een klas 31 leerlingen zaten, moest die gesplitst worden.
Onderzoekers van de Stockholm University bekeken de gegevens van verschillende groepen (cohorten) leerlingen, geboren in 1967, 1972, 1977 en 1982*. De omvang van de klassen in het onderzoek varieerde van vijftien tot dertig leerlingen. De leerlingen zaten in de laatste drie jaar van het basisonderwijs. Leerresultaten, opleiding na de basisschool, salaris, zelfs het inkomen en de opleiding van de ouders - al deze gegevens konden voor het eerst gecombineerd worden.
Het bleek dat de invloed van kleine klassen veel groter is dan ooit werd verwacht. Vooral het effect op inkomen is verrassend hoog. Peter Fredriksson, een van de onderzoekers werkzaam bij de Stockholm University, bevestigt dat. “Nieuw is de invloed op het salaris over een langere periode. Voor ons was het ook verrassend dat het over zo’n lange periode effect heeft. Eigenlijk kun je wel zeggen dat het hogere salaris de hele loopbaan bestrijkt.”
Uit ander onderzoek was al bekend dat leerlingen die in kleinere groepen les krijgen op tests hoger scoren aan het eind van de basisschool. Dat werd nog eens bevestigd. In het voortgezet onderwijs blijven de hogere scores gehandhaafd. Ook de resultaten bij vervolgopleidingen zijn beter. De onderzoekers vonden de ‘terugverdieneffecten’ zo groot, dat ze er wel een kosten-batenanalyse op los durfden te laten. Ze ontdekten dat wanneer een klas van 25 leerlingen wordt verkleind naar twintig, het terugverdieneffect 20 procent hoger uitvalt dan de investeringen die zijn gedaan.
Brug
Het Zweedse onderwijssysteem wijkt af van het Nederlandse. Zo is er pas met zeven jaar een onderwijsplicht. De meeste kinderen gaan wel eerst naar een of andere vorm van kinderopvang en met zes jaar naar de förskoleklass als brug naar het basisonderwijs. De basisschool loopt tot en met dertien jaar. Daarna kan er gekozen worden uit veel verschillende richtingen in vier jaar vervolgonderwijs. Met zeventien of achttien jaar kunnen sommige leerlingen al gaan werken, anderen gaan naar universiteit of hogeschool.
Sinds de decentralisatie van het onderwijs begin jaren negentig bestaan er volgens Frederiksson geen wettelijke maxima meer voor de omvang van de klassen. Hij heeft echter de indruk dat er niet zoveel is veranderd. “Bijna alle schoolgebouwen die nu gebruikt worden, zijn gebouwd toen er een maximumklassengrootte was. We zijn in ons onderzoek uitgegaan van een gemiddelde klas van een leerling gedurende de laatste drie jaar van de basisschool. Het gemiddelde was toen 24. Daar is denk ik niet zoveel aan veranderd.”
Uit de tabellen blijkt dat hoe groter de klas is, hoe meer de testscores zakken. Hetzelfde geldt voor de salarissen van de oud-leerlingen tussen de 27 en 42 jaar. Ook daar is een negatief effect bij grotere klassen.
Nummer één
Kleinere klassen staan bij het onderwijspersoneel in Nederland nog altijd met stip op nummer één van hun prioriteitenlijst. In 1996 werd er voor 1 miljard gulden geïnvesteerd in de verkleining van klassen in de onderbouw. Het gemiddelde daalde daardoor naar één leraar op achttien leerlingen. Al in 2002 werd de verplichting van het maximum van twintig leerlingen in de onderbouw losgelaten, het geld werd daarna op heel verschillende manieren gebruikt. De ene school wilde juist de bovenbouwklassen ontlasten, de andere zette een extra klassenassistent in. Door die grote diversiteit was niet meer te achterhalen of de investering ook resultaten opleverde. Nu zijn de 450 miljoen euro – de 1 miljard gulden van destijds - in de grote pot beland waaruit van alles wordt betaald, de prioriteit ligt niet langer bij kleinere klassen. Het Centraal Planbureau noemde het een weinig effectieve aanpak om het onderwijs te verbeteren. Sommigen beweren zelfs dat klassenverkleining alleen goed is voor het welzijn van de docent.
Momenteel wordt geen prioriteit gegeven aan kleinere klassen in Nederland, omdat dat te duur zou zijn. Als het terugverdieneffect zo hoog is in Zweden, zou dit dan ook voor Nederland op kunnen gaan?
Fredriksson: “Ja, dat denk ik wel. In strikte zin zou je kunnen zeggen dat dit resultaat alleen geldig is voor Zweden, maar de methode kan volgens mij net zo goed gebruikt worden voor andere groepen in andere landen.”
In Nederland ging men er indertijd vanuit dat het vooral in de onderbouw goed was om kleine klassen te hebben, klopt dat?
“Ik denk het wel. Probleem is alleen dat er geen direct bewijs voor is. Er moet dan namelijk onderzocht worden wat de effecten zijn van klassenverkleining op verschillende leeftijden, dat onderzoek bestaat niet.”
{kader 1}
Goudmijn
Dat kleinere klassen op den duur een goudmijn zijn, heeft in de discussies nooit een rol gespeeld. ‘Als Zweden in de jaren tachtig besloten had om de laatste drie klassen van de basisschool te verkleinen van 25 naar 20, dan had dat nu veel geld opgebracht’, schrijven de onderzoekers van de Stockholm University in hun paper*. Hun conclusie is gebaseerd op de extra verdiensten die ze vonden bij leerlingen die in kleine klassen zaten. De rekensom: het aantal leraren gaat van vier op honderd naar vijf op honderd leerlingen. Per leerling worden de kosten dan met 1 procent verhoogd, uitgaande van een gemiddeld lerarensalaris gedurende drie jaar. Ook de kosten van de overhead en de extra klaslokalen worden meegerekend. Als de huidige opbrengsten aan hogere salarissen die gevonden zijn bij een vermindering met één leerling per klas doorberekend worden, dan is het terugverdieneffect 20 procent. ‘Zelfs als we de kosten verdubbelen en de opbrengsten halveren, dan nog is het terugverdieneffect aanzienlijk.’
{noot}
*Long-term effects of class size, Peter Fredriksson e.a., IZA Discussion Paper No. 5879, juli 2011.